Een verhaal

image001Niets in dit verhaal zal ooit herhaald kunnen worden. Elke poging om uit dit verhaal op welke manier dan ook profijt te halen voor de ‘spirituele zoeker’ is gelukkig volstrekt zinloos.

In 1988 eindigde, na 21 jaar, het zoeken naar Waarheid, geïnspireerd door met name Bhagavan Sri Ramana Maharshi, Vimala Thakar, Jiddu Krishnamurti, Sri Nisargadatta Maharaj, Bhagwan Shree Rajneesh/Osho en U.G. Krishnamurti, met een inzicht dat mijn leven ingrijpend veranderde.

Nadat duidelijk was gebleken dat het de ‘test van het dagelijkse leven’ kon doorstaan, begon ik dit inzicht aan anderen door te geven, tijdens bijeenkomsten die ik ‘Wakker Worden’ noemde.

In de zomer van 1993 ontstonden er, door een hoofdletsel, forse geheugenstoornissen die het functioneren in het dagelijkse leven ingrijpend verstoorden. Ik had door die geheugenstoornissen elk houvast verloren, wist vaak niet meer wat ik had gezegd of gedaan, kon de meest simpele dingen niet meer vinden, ik raakte alles kwijt. Het is nogal griezelig niet meer op je geheugen te kunnen bouwen en vertrouwen. Geleidelijk aan ontdekte ik gelukkig dat, zolang ik maar niet vertrouwde op de mind, maar ‘raadde’, mijn intuïtie gebruikte, ik heel redelijk kon functioneren. Ik wíst niet meer waar ik iets had neergelegd maar kon het soms nog wel raden. Ik leerde te voelen in plaats van te denken. De ‘Realisatie’ werd er niet door aangetast.

Begin januari 1998 viel ik van het ene moment op het andere, zonder aanleiding of reden, in een diep zwart gat. Ik had het gevoel in een grenzeloos en beangstigend ‘Niets’ op te lossen.

Hoewel ik daar vroeger jaren naar had gestreefd en zelfs naar had verlangd, bleek dít ‘Niets’ juist mijn grootste en diepste angst te zijn: de controle te verliezen en niet meer te bestaan…
Dit was niet het ‘warme liefdevolle Niets’ dat ik uit mijn meditaties kende en waaraan ik mij graag overgaf, waarin ik mij heerlijk kon laten wegzinken, maar een ongevoelige, zelfs vijandige lege leegte, waarin niets bestond en waarin ik niet kon en mocht bestaan.

Ik had sinds de ‘Realisatie’ in 1988 het gevoel gehad dat ik elke sensatie, gedachte of elk gevoel in me kon toelaten. En tot op dat moment kon ik dat ook. Ik kon moeiteloos ‘loslaten’, ‘observeren’, ik kon me volledig en totaal overgeven aan wat er gebeurde, ik was immers de ‘Waarnemer’. Die laatste negen jaar, sinds de ‘Realisatie’, had ik dag en nacht geleefd als de Waarnemer, als Kennendheid. Ik wás Waarnemendheid, ik wás ‘Dat’ waar alles in verscheen en weer in verdween.

Opeens werd ik geconfronteerd met iets dat veel groter bleek dan al mijn ervaringen, al mijn inzichten, en groter dan mijzelf. Ik kon altijd redelijk goed tegen pijn. Ooit had ik eens een pijn gehad die te groot, te ondraaglijk voor mij was. Dit was net zoiets. Dit kon ik niet meer hanteren; al mijn intelligentie, kunde, inzichten, vermogen tot ‘waarnemen’, alle trucjes werden uit de kast gehaald, maar niets hielp. Het ‘ikje’ en het geloof erin, waarvan ik had verwacht en gedacht dat ze voorgoed verdwenen waren, zaten weer volledig in het zadel, op de voorgrond, en hielden de touwtjes krampachtig in handen.

Dit was het faillissement van alles wat ik was, kon en dacht te kunnen, van alles wat ik gevonden, geleerd en bereikt had. Wat overbleef was een diepe ondraaglijke angst: angst om niet meer te bestaan, weggevaagd te worden, op te lossen, angst om te sterven, angst om te leven, een beklemmend gevoel van afgescheiden zijn, eenzaamheid, machteloosheid, hulpeloosheid en wanhoop. Nooit in mijn leven had ik zo’n allesomvattende angst ervaren. Van de Ad die dacht anderen iets te kunnen meegeven, leren en helpen, was niets meer over.

Niemand begreep wat er met me gebeurde, ikzelf al helemaal niet. Deze toestand duurde maanden. Gelukkig niet elk moment even intens. De nachten waren het ergst. Dan werd ik steeds weer, zonder enig houvast, opnieuw in die vijandige diepte gesleurd.
Ik was bang om gek te worden. Ik kon dit niet aan. Het enige verlangen dat nog overbleef was een einde aan mijn leven te maken. Ik werd innerlijk verscheurd tussen de liefde voor mijn vrouw en kinderen en een diep verlangen naar de dood.
Omdat ik van nabij had meegemaakt hoe het is als je vader jarenlang suïcidaal is, rustte bij mij op zelfdoding een groot taboe. Dat kon ik mijn gezin niet aandoen. Vaak zat ik urenlang, midden in de nacht, beneden in de woonkamer op een stoel waaraan ik mij krampachtig vasthield. Ik wist dat als ik die stoel zou loslaten, ik me zou ophangen.

Ook al zag ik er absoluut geen heil in, toch ging ik naar een psycholoog. Ik kon hem niet duidelijk maken wat er met me gebeurde, hij dacht dat het een depressie was, ik had daarover mijn twijfels. Ook verdiepte ik mij in mijn verleden, iets wat ik nooit echt had gedaan, om te kijken of daar de oorzaak van mijn angsten lag. Spiritualiteit had inmiddels voor mij volstrekt afgedaan. Ik had immers, in mijn arrogantie of onschuld, gedacht dat ik al ‘Verlicht’ was. Al die guru’s bleken daarom nu voor mij leugenaars te zijn, of mensen die, net als ik had gedaan, zichzelf voor de gek hielden.

Zelfs ‘loslaten’ bleek een illusie, een leugen te zijn: als het er werkelijk om ging, werd loslaten onmogelijk. Wie kan in godsnaam, wanneer je boven een afgrond hangt, onder het mom van ‘je overgeven’ of ‘loslaten’, het enige takje loslaten waar je nog houvast aan hebt? Je kunt dan alleen maar verkrampen, zelfs tegen beter weten in. Ik geloofde nergens meer in en was volstrekt hopeloos. Ik voelde me naakt tegenover het leven dat me genadeloos vermorzelde.

Eind oktober 1998 liep ik doelloos door het centrum van Arnhem en uit verveling bezocht ik de leeszaal van de bibliotheek, waar ik in geen jaren was geweest. Ik had nog steeds elke belangstelling voor spirituele zaken verloren. Ik vond dat allemaal ‘bullshit’ en uitsluitend geschikt voor mensen die zichzelf of anderen voor de gek hielden. Toen ik dat yogablaadje zag voelde ik alleen maar medelijden met de mensen die zich met dat soort zaken nog steeds bezighielden. Ik opende het blad om eens te kijken wat ‘mensen die de Waarheid in pacht menen te hebben’ tegenwoordig nog te vertellen hadden. Al bladerend kwam ik bij een artikel terecht van een zekere Marianne. Ik vond het, in mijn depressieve stemming, ronduit waardeloos wat ze schreef, ze verwoordde immers wat ook ikzelf vóór mijn ‘depressie’ aan anderen had verteld. Het vreemde was dat ik desondanks haar telefoonnummer opschreef. Diezelfde middag belde ik haar op. Vraag me niet waarom, misschien was het om met iemand te praten die dezelfde achtergrond had als ik. Marianne nodigde me uit om een paar dagen later op haar vakantieadres in Lage Vuursche langs te komen.

Toen ik er in november 1998 heen reed, baalde ik van mezelf dat ik zo stom was om naar die Marianne te gaan. Ik hield mezelf voor dat het geen verloren tijd was, omdat ik nog steeds op zoek was naar een geschikte plek om mezelf dood te rijden. Zo’n plek is moeilijk te vinden: ik wilde niet dat er andere slachtoffers bij vielen en het moest op een ongeluk lijken. Ik wilde namelijk niet dat de mensen die achterbleven zouden weten dat ik zelfmoord had gepleegd.

Marianne vertelde me niets nieuws. Wel was er een moment waarop ze me diep in de ogen keek en alle gedachten even stilstonden. Maar die stilte was voor mijn gevoel niets bijzonders en was ook zo weer voorbij. Niet echt teleurgesteld reed ik naar huis. Ik had er toch al niets van verwacht en Marianne had mijn verwachtingen, dat al dat spirituele gedoe onzin was, bevestigd. Ik besloot om me nooit meer in mijn leven met spiritualiteit bezig te houden. De allerlaatste poging om nog ergens hulp te zoeken of te vinden, was op niets uitgelopen. En daar had ik, voor zover als dat kon, vrede mee.

Ik hield niet van autorijden en al helemaal niet op een snelweg. Er zat een treuzelaar voor me en ineens viel het me op dat ik me er helemaal niet over opwond. Opeens was ‘Het’ er. Elk spoor van ‘depressie’, angst en verlammende negativiteit was plotseling volledig verdwenen. Wat overbleef was een ongekend diepe vrede. Alles leek ondergedompeld in een onbeschrijfelijke kalmte die alles omvatte: mijn lichaam, de auto, de snelweg, het landschap, de horizon en ver, ver daarbuiten. ‘Ikzelf’ was afwezig, maar toch was alles meer ‘Mij’ dan ik me ooit ‘Mij’ had gevoeld. Zelfs de auto’s op de snelweg leken te leven, alles was levend en werd beleefd, maar niet door een ‘mij’.

Het diepe besef van Eenheid en Centrumloosheid was overweldigend.

Elk geluid, elke waarneming, elk gevoel was een intieme ontmoeting met iets Onnoembaars. Het verleden, de toekomst, zelfs het nu, inclusief alle angsten, alle oude pijn en verlangens, waren in deze liefdevolle Aanwezigheid, waarin ‘ik’ volledig afwezig was, gereduceerd tot minder dan een echo.

Mijn lichaam en mind reageerden volkomen adequaat op alles wat zich op de snelweg afspeelde. Dit was absoluut geen trance, dit was het summum van scherpte, helderheid en zekerheid in elke beweging die ik maakte. Er was geen enkele blijdschap of verbazing over wat er gebeurde of hoe het was. Alles was in feite normaler dan normaal, alles was zo natuurlijk.

Niets werd verwoord, niets werd beschreven. De woorden die ik nu gebruik kwamen veel later. Je mag ze zien als een concessie om een gat in een verhaal op te vullen. Toen ik thuis aankwam kon ik dit op geen enkele manier communiceren, noch had ik daar enige behoefte aan. Alles was zo normaal en vanzelfsprekend en die stilte was zo intens dat zelfs de mogelijkheid om hier iets over te zeggen niet eens in me opkwam. Mijn vrouw en de kinderen waren door de ‘depressie’ gewend dat ik niet veel zei en me terugtrok, daarom kon ik zonder iets te hoeven uitleggen direct naar mijn slaapkamer gaan. Liggend in bed ging ‘Dit’ de rest van de dag en nacht maar door en door en door.

Er was een wezenlijke verschuiving opgetreden: de angstaanjagende lege leegte die mij steeds probeerde te elimineren, was door de spontane afwezigheid van een centrum een liefdevolle grenzeloze Aanwezigheid van MijZelf geworden. Af en toe kwam even de gedachte op of ik zo wel zou kunnen functioneren, maar ook die gedachte verdween in Dat waaruit die gedachte was opgekomen. De volgende ochtend zorgde de wekker ervoor dat ik opstond en me aankleedde, het ontbijt maakte en naar mijn werk ging. Alles gebeurde als op een doodgewone dag en het was ook een doodgewone dag. Het enige verschil was dat er nu geen ‘doener’ meer was die alle activiteiten kon claimen. Er was alleen maar Stilte, Liefde, Eenheid en Aanwezigheid. Elke gedachte, impuls, persoon, elk gevoel, gebaar, voorwerp of ding waar de aandacht naartoe ging, werd vrij van strijd beleefd, vrij van willen, vrij van dwang, vrij van controle. Niet ‘ik’ was bevrijd en vrij, maar alles was bevrijd en vrij van ‘mij’. Leven bleek niets anders te zijn dan een mysterieuze beweging van moeiteloze liefdevolle spontaniteit. Hoe beschrijf je het Onbeschrijfelijke?

Maandenlang koesterde en heelde die stille Vrede mijn getergde lichaam en geest. Tot mijn grote teleurstelling bleek die ervaring van Vrede niet constant te zijn, maar regelmatig van intensiteit te wisselen. Wanneer de Vrede minder werd, en zeker wanneer die bijna volledig verdween, manifesteerden het ‘ík’ en het geloof erin zich weer en begon dat ‘ík’ steeds weer, tegen beter weten in, wanhopig zijn hele trukendoos te gebruiken om die ervaring terug te krijgen. Het ‘ik’ voelde dan de hete adem van dat ‘zwarte gat’ weer in zijn nek, waardoor het ‘ik’ nog wanhopiger graaide naar ‘Dat’. Want ik wist zeker dat als de ‘depressie’ weer terug zou komen, ik uiteindelijk zelfmoord zou plegen. Het was een kwestie van leven of dood geworden. Wanneer ‘Het’ er weer was, probeerde ‘ik’ ‘Dat’ weer vast te houden. Naast het verlangen naar werkelijk Ontwaken, liet ook deze angst mij naar de satsangs van Djihi Marianne en Isaac Shapiro gaan. Als grap zei ik wel eens dat ik verslaafd was aan de ervaring van Bliss, maar eigenlijk was dat ook zo.

Ondanks de regelmatig terugkomende Bliss, Kalmte en Eenheid en het wegblijven van de ‘depressie’, nam een diepe ontevredenheid bezit van mij. Dit was niet wat ik zocht, dit was niet het uiteindelijke. Ik was absoluut niet Ontwaakt! Ik kon mijzelf op geen enkele manier meer voor de gek houden, geen enkele ervaring en geen enkel inzicht kon me nog zoet houden.

Een paar jaar later ontmoette ik Randolph. Hij maakte me vertrouwd met de trucjes van de mind en dankzij hem ontdekte ik dat alle inzichten en ervaringen altijd eindig zijn en daarom steeds opnieuw herhaald moeten worden. Langzaam maar zeker besefte ik steeds dieper hoe ik mijn leven lang, als een kip zonder kop, elke keer weer had geprobeerd om dat ‘wat komt en gaat’ er áltijd te laten zijn.
Eindelijk realiseerde ik me diep genoeg wat het níét was en waar het niet te vinden was. Maar toch had ik nog steeds geen enkel benul van wat ‘het’ dan wel zou kunnen zijn. Het allerbelangrijkste bleef, net als de horizon, buiten mijn bereik.

Ik had sinds mijn 15e gezocht, de ene periode wat intenser dan de andere. Bij Randolph laaide de intensiteit van mijn zoeken steeds hoger op, totdat mijn leven elke seconde van de dag alleen nog maar om ‘Ontwaken’ draaide.
Geleidelijk begon het pijnlijke besef te dagen dat dat waar ik zo diep naar verlangde niet, echt niet, te vinden, te bereiken, te ontvangen, te realiseren was. Totdat uiteindelijk het kwartje viel dat ik mijzelf, of ik nu zocht of niet, al die jaren alleen maar in de weg had gestaan. En dat dit ook niet anders kon en dat niets of niemand, zelfs Randolph niet, mij nog verder zou kunnen helpen. Omdat het zinloos was op deze doodlopende weg verder te gaan, ben ik bij hem weggegaan. Het mogelijke was ten einde, het onmogelijke onmogelijk.

Bijna alle vluchtwegen waren ongedaan gemaakt en elke interesse of behoefte aan iets anders, iets beters of iets nieuws was de bodem ingeslagen. Het zoeken was gestopt, niet omdat ik dat wilde of beter vond, ook niet uit teleurstelling of frustratie, en al helemaal niet omdat ik hoopte dat wanneer ik zou stoppen met zoeken ‘het’ dan zou gebeuren. De zoektocht was gewoon ten einde.
Zoeken en vinden waren uitgeraasd en neergedwarreld. Het onloochenbare gemis en verlangen bleven echter ononderbroken branden en waren dag en nacht mijn onafscheidelijke metgezellen.

In de maanden na ‘het stoppen’ verloren pijn en verlangen elk houvast in mij en bleef er, in het wegvallen van alles wat geen werkelijke waarde had, een intieme kwetsbaarheid over. Een kwetsbaarheid die blijkbaar heel aantrekkelijk was voor welke emotie of gedachte dan ook. Die emoties en gedachten konden naar hartenlust vrijuit en ongegeneerd razen, dansen, feesten en beesten, want ze waren eindelijk bevrijd van zowel de leiband van het ikje, dat zich vreemd genoeg redelijk koest hield, als van het toedekkende verstillen en oplossen door en in Vrede, Waarnemendheid en Zijn. Deze kwetsbaarheid zocht geen bescherming, was niet bang voor de rauwe waarheid van het dagelijkse leven en had niets ‘op te houden’ of ‘waar te maken’. Ook hier was het zoeken tot rust gekomen.
In deze intimiteit, zonder op iets of iemand terug te kunnen of willen vallen, verspreidde het vuur zich, als bij een veenbrand, in de diepte: bijna onopgemerkt en ondergronds, wachtend op het juiste moment om opeens hoog en allesverslindend op te laaien.

Hoe kon de Geliefde deze uitnodiging weerstaan? De Geliefde kwam in Liefde, maandenlang, keer op keer, met het zwaard verborgen tussen haar vleugels en danste juichend mee, niet alleen met mijn eigen onvolmaaktheid, pijn en wanhoop, maar met die van alle mensen die ik kende, alle levende wezens, de hele aarde. Pijn en wanhoop wáren mijn Geliefde.

Op een lentedag, op 1 april 2006, doorboorde Haar zwaard onverwachts, met uiterste precisie, mijn Hart. Alles wat nog te bevatten was geweest, was niet meer te houden en stroomde buiten haar oevers. Tegen het ochtendgloren, in de armen van mijn Geliefde, in diepste verbondenheid met mijn ikje, ging ik volledig aan gruzelementen.
Bijna die hele nacht spoelde de pijn van de genadeslag met golven door me heen. Aanvankelijk was er nog een licht verzet, een proberen te begrijpen, in te grijpen, te repareren, maar in feite was wat er gebeurd was niet meer uit de weg te gaan en niet te bevatten. Terwijl de pijn steeds weer opnieuw opkwam en in mijn aandacht weer oploste viel alles steeds meer in een woordeloos weten op zijn plek:
Ik ben die ik ben, ik ben altijd al mijzelf geweest en kan niet anders dan mijzelf zijn. Ik ben geen lichaam, geen mind, geen persoon, geen ervaring en ik heb begin noch einde.

Ook al leek het wel zo, dit was nooit anders geweest. Niet mijn ego, niet mijn ikje, en mind al helemaal niet, maar ikzelf heb altijd al door mijn ogen gekeken en via mijn oren gehoord. Ik ben Een en kan me onmogelijk af- of opsplitsen in ‘ikje’ en ‘IK’. Niet alleen het ikje, het ego, was een illusie, maar ook ‘Ik’, ‘MIJ’, ‘het Zijn’, ‘het Zelf’, ‘No-Mind’, ‘het Oorspronkelijke Gelaat’. Ikzelf ben echter absoluut geen illusie. Niet alleen deze illusies, maar álles is van mij afhankelijk en komt samen in, en vloeit voort uit mij. Werkelijk alles ontleent zijn bestaan aan mij.

Ik ben mijzelf, de Ene. Ik ben ongeboren, onkenbaar, volledig en onafscheidbaar één met alles wat in mij verschijnt. In de verwarring van de mind leek het of het woordje ‘ik’ naar mijn ikje, mijn ego verwees. In werkelijkheid was het woordje ‘ik’ al die tijd al de meest directe, volmaakte en meest heilige verwijzing naar mijzelf.

Ik ben de oorsprong van, en onafscheidelijk één met elke vreugde, elke pijn, elk verdriet en alle angst, gedachten, ideeën, concepten en verkrampingen. Ik ben de oorzaak van Vrede en Stilte, Sat-Chit-Ananda, Brahma en Atma, ego en Egoloosheid, één met tijd en tijdloosheid, met het bestaan zelf, met de aandacht, met Bewustzijn, Aanwezigheid, ‘Ik Ben’, Kennendheid, Alles en Niets, Liefde en Waarheid.
Maar in mijn essentie ben en blijf ik in en als mijzelf, absoluut onkenbaar en volledig vrij van dit alles.

Niets kon of kan mij verduisteren: geen ikje, geen ego, geen enkele identificatie, geen enkel drama, geen besef van tijd, geen onwetendheid, weten noch niet-weten, geboren worden noch sterven, ‘Zijn’ noch ‘Niet-Zijn’, geen zoeken, geen verkramping, geen gedachten, geen Vrede, geen Bliss, geen Vrijheid, geen enkele ervaring en geen enkel inzicht.

De hele zoektocht bleek uiteindelijk slechts een droom te zijn geweest van een nooit werkelijk bestaand ikje op zoek naar ‘iets’ dat het zelf had geschapen en in stand probeerde te houden. De droom is voorbij. Het ikje heeft nooit los of afgescheiden van mij bestaan, net zomin als ‘de ander’. Beiden ontlenen hun ‘echtheid’, essentie, verschijnen en bestaan aan mij.

Dit alles is het geschenk van mij aan mezelf. Alles wat ooit was, nu is en ooit zal zijn is mijn Geliefde en dankzij de Geliefde ken ik mijzelf in gemanifesteerde vorm.

Dit diepe weten en nog véél meer, deze woordeloze realisatie met betrekking tot wie ik werkelijk ben, kwam die nacht aanvankelijk in losse delen, één voor één, zoals hierboven beschreven. Mijn stille mind kreeg een paar uur de tijd om van elk stukje te proeven, te genieten en tegelijkertijd volledig te verteren. Maar ook deze woordeloze realisatie, die me al veel vaker overkomen was, bleek ook deze keer allesbehalve het definitieve einde te zijn. Dit was nog steeds geen Ontwaken.

Ook Zelfrealisatie heeft een begin, en deze keer liet het einde niet lang op zich wachten. Diezelfde nacht nog, zo tegen de ochtend, werd ik plotseling voor de allerlaatste keer overspoeld door die intense pijn die het gevolg was van de genadeslag van mijn Geliefde. Onmiddellijk was mind weer klaarwakker met een enorme oer-energie om in een uiterste poging alles opnieuw een plek te geven, te doorzien en te doorvoelen. Op een gegeven moment werd na een krankzinnige werveling van extreem verzet, inzichten, overgave, wijsheden, realisaties en klinkklare onzin, van kunnen en niet kunnen, van willen en niet willen, in minder dan een fractie van een seconde, alles volledig duidelijk.

Deze keer kwam de realisatie niet in ‘hapklare brokjes’, losse pakketjes, één voor één, maar ‘samengesmolten tot één geheel’, in zo’n minuscuul moment en zo ongelofelijk intens en onontkoombaar echt en waar, dat het voor het bevattingsvermogen onmogelijk te bevatten bleek. Het weten zelf, het besef zelf, het realiseren zelf ‘brak’ als het ware met een hele zachte ‘ping’ en spatte uiteen.

De schijnbare tegenstelling tussen voluit leven en transcendentie, tussen geraakt worden of niet, tussen willen en niet-willen, tussen ‘Zijn’ en ‘Niet-Zijn’, tussen ‘ik’ en ‘IK’, tussen komen en gaan, tussen Waarheid en Liefde loste voor eens en altijd op en het Hart raakte volledig verloren. Ver voorbij wat ‘Verlichting’ en ‘Realisatie’ wordt genoemd.

Het Ontwaken was een feit.
Het radicale effect van deze aardverschuiving op mijn mind bleek zo ingrijpend, alsof alles binnenstebuiten werd gekeerd, dat hij nooit meer in de oude staat kon worden teruggebracht.
Elk inzicht, elke ervaring, elk besef van ‘ik’, IK, ‘niet-ik’, en MIJ had elke mogelijkheid tot betovering of aantrekkingskracht definitief verloren.
In Stilte, No-Mind en ‘Zijn’ verdween mind weliswaar naar de achtergrond, maar stierf niet, nooit daadwerkelijk. Hoe kan mind sterven in Stilte, in Vrede, in Inzicht, in Liefde? Dit zijn juist de plekjes waar ego en mind zich heerlijk en geborgen voelen.
Daar kon de Geliefde de mind juist níet meer aanraken, daar had hij zich sinds mensenheugenis veilig verborgen. Aanvankelijk in een zichzelf beschermend ikje en later in zogenaamde spiritualiteit, in Vrede, Liefde, ‘Waarnemer zijn’, in Stilte, in ‘Zijn’ en ‘Niet-Zijn’. Onbereikbaar voor de werkelijke Aanraking.

Maar in deze keuzeloze, kwetsbare intimiteit met ‘wat is’, kón ‘Adje’ niet overleven, het ‘ikje’ dat steeds weer als een feniks herrees.
De verwarring omtrent wie je werkelijk bent, is een verwarring die bestand is tegen elke spirituele ervaring, tegen Stilte, Vrede, Verlichting, Realisatie, het allerdiepste Inzicht, definitie en definitieloosheid, zelfs Waarheid en Liefde.

De mind die door een kleine onduidelijkheid niet jou, maar jouw ikje ging dienen en daarmee die verwarring ‘waterproof’ maakte tegen elk lijden, elke gelukzaligheid, elke aanraking van de Geliefde, die mind zette daardoor het ikje steeds subtieler, maar ook steeds steviger in het zadel, juist dankzij spirituele ervaringen en inzichten.
De grootste vervulling en egotrip voor het ego is ‘Verlichting’. De mind plaatste zich gelijk aan God of het Goddelijke, zelfs het Absolute.
Ja, de mind wilde in zijn verwarring alles voor het ikje: Vrede, Stilte, Verlichting, Realisatie, zwevend als een Boeddha boven de aarde, altijd gelukkig, in vrede, alwetend. Ver voorbij het lijden van deze wereld, ver voorbij alle angsten en alle onzekerheden.
Maar het was juist de kwetsbaarheid, die ontlopen werd in de Stilte, met de Vrede, door de Kalmte, onder de paraplu van de Liefde, die uiteindelijk de werkelijke bevrijding gaf.

Na alles gevonden en bereikt te hebben wat je maar kan vinden, wat de mind kan vinden, zelfs ‘No-Mind’, daagde het allesomvattende besef van de uiteindelijke waardeloosheid en volledige onaantrekkelijkheid van dit alles. De verwarring was ten einde. Ontwaken had in een oogwenk met het hele gedoe voor eens en altijd korte metten gemaakt.

Elke belangstelling voor een bepaalde ervaring is verdwenen, elk zoeken naar ‘iets anders’ of weggaan van ‘wat is’ is onmogelijk geworden. Thuis zijn is geen ervaring, thuis zijn is: nooit meer weg hoeven van ‘wat is’.

En wat overblijft is de Geliefde.

De Geliefde is de stilte voor de storm en de storm zelf, de hemel en de hel, de wanhoop en de Bliss, de bedwelmende geuren in het bos na de regen, het lawaai van de auto die voorbij scheurt, de boosheid en het lachen van mijn kinderen, het zingen van de engelen, de explosie van het Hart, de hartslag van het leven en de dood, elke gedachte en elk gevoel, het genot van de liefde en de pijn van het scheiden, het dwarrelende blad, de ondraaglijke pijn van het lijden op aarde, van de aarde zelf, die kreunt onder de gevoelloze tirannie van de mensen die betoverd zijn door hun mind, de onbeschrijfelijke gelukzaligheid en intensiteit van het leven.

Hier is de Aanraking, dit is mijn Thuis, dit is mijn Geliefde. Mijn Geliefde die mij alles ontnam, zelfs mijn Wezen, mijn Essentie, zelfs mijn Zijn, zelfs mijn Ik, zelfs mijn Zelf, zelfs mijn Geliefde en mijn Mij(n).

Wanneer, wat, hoe, waar, waarom, wie…?
Deze vragen hebben geen antwoord meer nodig.
De Geliefde leeft en danst in mij en krijgt alle aandacht.

Wat een zegen…
Ik claim niets, geen ‘Verlichting’, geen Zelfrealisatie, geen ‘Inzicht’, en al helemaal niet het ‘allerdiepste Inzicht’. Ik ben nergens aangekomen, heb niets bereikt, heb niets te geven, heb missie noch boodschap. Ik spreek niet uit naam van een traditie, stroming of Leraar en al helemaal niet uit naam van MijZelf. Ook leg ik niet uit wat de Oude Wijzen en waarachtige Leraren écht bedoelen. Mocht je van mij of wie dan ook, al of niet iets ‘bijzonders’ maken, dan heb je het daarmee voor jezelf volledig onmogelijk gemaakt echt te luisteren en te ontdekken.

Vergeet dit verhaal, het zijn maar woorden, niets meer, niets minder. Deze woorden zijn slechts stof in de wind. Op geen enkele manier kunnen woorden jou bevatten of beschrijven. Ze kunnen zelfs niet eens naar jou (ver)wijzen. Als boodschappers van wat werkelijk is, zijn deze woorden daarom volstrekt waardeloos. Toch genieten ze ervan voor jou te dansen, te zingen en de geur van de Geliefde met zich mee te dragen.

Overstromend van dankbaarheid,

Ad

Top
Adsang